dinsdag 29 december 2009

God zij met ons Suriname


leg de muur de handen op

zodat hij zien kan

blaas in de oren van het gezag

zodat ze opengaan

til het deksel van de doofpot

zodat de vlammen oplaaien

en recht en waarheid vrijmaken



zwaai met je moker 

sla de drempels tot gruis

opgeworpen door mooipraters

met botervette koppen

en tien vuile vingers

die ze op de lippen

van het volk willen leggen



ruk een tamarindezweep

van de boom

die haar schaduw laat vallen

over allen met kennis

van goed en kwaad

spaar alleen dat

wat goed is te betrachten.


woensdag 23 december 2009

vrijdag 18 december 2009

Product van twee muzen


Bij kerst en oudjaar 2009
Plastic rituelen


weer rituelen van verpakkingen
rode poppen met witte baarden
van boompjes die nooit verteren
kalkoen en ham gelukkig wel

weer rituelen van wat is gedaan
wat nog zal
wat nog echt moet
voor volgend jaar

weer verdrijven van onrustige geesten
in roodwaterwasjes
met rood geluidgeweld
rode sirenes
en rode hanen

een cup Fayalobi
leeft zijn onverteerbaar einde in verweerde staat
op het graf
linten lezen ‘we zullen je nooit vergeten’

alweer plastic rituelen

Ruth San A Jong
December 2009


Lieve Ruth,

Je hebt mijn ‘Malle Muze’ getriggered met je gedicht.
En zoals je op een mato-neti ‘doorsneden’ zou worden, zo kom ik in met het onderstaande:


en rode hanen...
die zich eenzaam koning wanen
in een lege kippenren.
Want de pommen en pasteien,
de kroket en pindasoep
zitten boordvol geliefden
van de leider van die troep.

Dus nu kraait hij uit frustratie
vaker zelfs dan wenselijk is:
"Laat ze schieten, laat ze branden!
Op naar de verdoemenis!
Als ik niet meer lief kan hebben
en geen kindjes meer ontvang
wat kan mij het leven schelen,"
en ons haantje werd toen bang

Stiekem liep hij naar misi Elly
op het grote Mensenplein
met zijn rode kop gebogen
waar die moordenaars ook zijn.
Hij liet zich spatten, liet zich baden
waste hanenhebi's weg
sprak een mondje voor de yorka's
en verdomme, hij had pech...

Want de auto week niet uit
voor een pas 'gewassen' haan
die verwoed begon te kraaien.
Alles toen in lichterlaaie
heel die houten binnenstad.
Dood lag hij daar, op zijn gat.

En we zullen je gedenken
met een lachje en een traan
vreemd hoe 't leven toch kan lopen
voor een oude rode haan!

Claudett 

zondag 6 december 2009

Sinterklaas houdt niet van kinderen!


Met alle kracht en geweld moet er Sinterklaas gevierd worden in dit land waar het zo heet is dat niet de mussen dood van het dak vallen, maar waar de goedheiligman na een paar uur hard werken naar dode mus ruikt. 
Onder zijn rode tabberd van zwaar Europees fluweel of – erger nog – goedkope Chinese namaak, zijn weelderige witte lokken en  zware rode mijter moet hij proberen het hoofd koel te houden. Wat niet makkelijk is voor een tropenmens dat zijn vrije tijd het liefst doorbrengt in een korte broek en een mouwloos shirt. Maar omwille van Het Kind laat hij zich in een belachelijk warm kostuum hijsen, en doet hij verwoede pogingen om op de voormalige kolonisator te lijken. Hij gaat daarin zelfs zover dat hij enkele van zijn buurjongens overhaalt zich in de meest waanzinnige kleuren satijn te hullen en met Nugget of iets dergelijks (Colonil misschien) hun mooie donkerbruine en lichtbruine gezichten zwart te maken. Kijk, en precies daar begint het gedonder. Dat die pieten zichzelf belachelijk maken moeten zij weten. Ze worden er kennelijk dik voor betaald, net als de Sint die zich laat sponsoren door Nikita of Burger King. Maar een Sinterklaas bestaat bij de gratie van Het Kind. En onze kinderen zien elke dag witte mensen, geen probleem, dus van de Goede Man (?) zouden ze niet bang moeten zijn. Maar we dwingen ze op de schoot te gaan zitten van die Enge Witte Man die ze misschien herinnert aan die andere enge witte mannen uit hun vorige kindertehuis. Die enge man op wiens stijve schoot ze moesten zitten toen niemand keek, toen er geen televisie bij was. Ja, die griezels die door de justitie in Nederland en België nog steeds worden gezocht en die zich uitleven in dit gastvrije land. Wie zoet is, krijgt lekkers...
En onze kinderen kennen zwarte mensen, bruine mensen, lichtbruine mensen en heeeeel donkere mensen die bijna blauw lijken. Ook geen probleem. Maar die arme bloedjes snappen geen sikkepit van die ‘sjwarte’ mannen met die grote, ongekamde afro’s. Kon Piet niet even naar de barber of heeft hij geen zuster die de bos ongeregeld netjes voor hem kan vlechten? En dan die gezichten waar het zweet, aangemoedigd door de tropische temperaturen en aangetrokken door de zwaartekracht,  zich door het zwartsel een weg baant, onderwijl de kleur hier en daar meenemend? Vind je het gek dat ze gaan gillen, hun lieftallige keeltjes openzetten en tegenstribbelend hun cadeau in ontvangst nemen? 
Onze nationale zenders laten dit ‘kinderplezier’ ongebreideld zien op de televisie. Op beeldbuis en plasmascherm tonen de handel, de kindertehuizen, oppashuizen en scholen dat ze wars zijn van kinderleed. Zoals de eerste schreeuw van een pasgeborene tot vreugde stemt – het leeft, het leeft! – zijn tranen op het Sinterklaasfeest ‘vreugde-uitingen’ van kinderen die ‘niet zo gek moeten doen’, die ‘bobo’s zijn.  Maar wees eerlijk: het is toch om te huilen als je landgenoten zichzelf kunstmatig zwart moeten maken om voor ‘echt’ door te gaan? En dan den lasi den kleur bij! Wat een verval, wat een destructie en dat ter meerdere eer en glorie van Het Kind!

La-we-ophouden-met die apestreken, no. Die kinderen huilen, ze zijn bang. Punt uit. Laat ze met rust. Wil je ze een cadeautje geven, ga en koop dat ding, geef dat kind een brasa, zeg: ‘Ik vind je lief en daarom krijg je een pop/bal/beer (neeee, geen geweer!) en ga over tot  de orde van de dag. Dan hoef je ook niet  te wachten tot 5 december.  Koop een ijsje (of een Dame Blanche of een Double Chocolate wat mij betreft) en doe iets leuks met je kind. Maar vier geen Sinterklaas meer want hij is niet echt en hij stinkt en zijn schimmel zit ergens onder die broeierige mijter. En Piet is gewoon het korte woord voor boeboelaas!

donderdag 26 november 2009

Srefidensi

Waarover schrijf je op de dag waarop Suriname haar vierendertigste verjaardag herdenkt? Bij ons staat een jaardag voor feest, muziek, poku. Met een hindoestaanse vriendin keek ik vandaag naar de dvd van Lieve Hugo: ‘Iko, King of Kaseko’ en ze vertelde me het verhaal van haar breuk met de hokjesgeest. 
Ze heet Amrita en ze wilde vrij zijn. Vrij om te doen en te laten. Ze woonde in de polders van Wageningen met links en rechts van haar muren die ze niet kon zien, maar die generaties lang haar familie omringden. Wanden, hoog opgetrokken uit regels en tradities, angsten en vooroordelen. Als ze haar verlangens omhoog richtte op zoek naar een prikkel voor haar gedachten, kon ze slechts smalle reepjes van die andere wereld zien tussen de eeltige handen van haar vader, die zich beschermend boven haar uitstrekten. Zijn stevige handen zaten verankerd in de knokige, gerimpelde greep van haar aja. Soms – wanneer haar vader de hunkering zag in de ogen van zijn geliefde dochter – spreidde hij zijn vingers en ervoer ze voor één vergankelijk moment de mysteries van dat andere Suriname. Maar voor het goed tot haar kon doordringen versterkte de greep van aja zich, en sloten haar vaders vingers zich onverbiddelijk aaneen tot een ondoordringbaar plafond.
Amrita wilde vrij zijn om in haar fantasie te reizen. Wanneer ze met haar moeder en haar aji naar een trouwfeest ging en ze haar glanzendrode sari om zich heen wikkelde, werd ze Sita en zong ze voor haar geliefde Ram. Met een natte kam maakte ze een kaarsrechte scheiding in haar haar en zette haar ogen zwaar aan met kohl. Ze draaide cirkels met haar polsen zodat tientallen zilveren tjuria’s rinkelend de toonhoogte aangaven wanneer haar lippen – rood van het vermiljoen van haar moeder – parelend Indiase liefdesliederen zongen.

Ze had zich neergelegd bij haar leven in de polder. Totdat ze Lesley leerde kennen. Die creoolse jongen die in de vakantie van ’75 in Wageningen kwam om een hele week bij haar buurjongen te logeren, bracht haar in de war. Hij bleef in het huis van Prekash alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Ze had gehoord dat ze in een internaat in Paramaribo woonden. Prekash had zijn vriend meegenomen naar huis, en zo te zien vond zijn moeder het goed. Tenminste, toen ze uit de bus stapten en hun weekendtassen op de grond gooiden, stond Prekash’ moeder bij de poort en ze deed gewoon. Er was ook geen aja die haar streng terechtwees, want ze woonde alleen. Nee, Prekash moeder deed de poort open, gaf hem een hand, zei ‘Welkom.’ en daarna ‘Lusten jullie roti?’ en ging toen naar haar werk en liet ze alleen.
Lesley en Prekash draaiden de knop van de radio helemaal naar rechts. Ze luisterden nooit naar hindoestaanse muziek, alleen naar soul en disco maar het meest naar muziek die Amrita in de polders nooit hoorde. ‘Okro supu moy taya brafu, dati den jongens lobi.’ De jongens zaten op de schutting, zongen luidkeels mee en schaterden het meer dan eens uit. Lesley sprong bovenop de schutting, hield zijn handen boven zijn hoofd en draaide met zijn heupen: ‘Geef me een beetje van dat ding.’
De muziek baande zich een weg door het fort dat rond Amrita was opgetrokken. Het ritme van de kaseko verpulverde de muren van haar vesting, sloeg bressen in de steunpilaren en glipte ongezien tussen de vingers van haar vader naar binnen. Ze besefte dat gevangen had gezeten. Ze wist ook dat ze alleen in haar gedachten kon ontsnappen. Gretig nam ze het ritme van de apinti in zich op en adopteerde ze de dwingende de stem van zanger die haar ‘een beetje van dat ding’ vroeg. Ze besloot hem alles te geven. Met haar ogen dicht liet ze de trompetten aanzwellen in haar geest tot de koperen klanken haar vulden met het warme ritme en haar heupen tot bewegen zetten. Diezelfde heupen die – gehuld in met goudomrande zijde – haar voeten elke week aanstuurden de kathak te dansen.
De muren om haar sneuvelden, ze vielen uiteen. Amrita danste in het stof. Ze legde haar rode sari af en koos voor een pangi met dezelfde kleur. Haar verlangen wond de lap strak om haar heupen en haar bewegingen deden de roodgeruite heupdoek golven. Ze had het ritme toegestaan haar op te winden en de begeerte stroomde door haar lichaam. Maar wat is begeerte als het nergens op gericht is? Dus kneep ze haar ogen nog steviger dicht en concentreerde zich op de donkere lippen van Lesley. Ze beeldde zich het ritme van zijn heupen in, hoe hij zou ruiken wanneer hij zweette. Ze voelde de vrucht die de muziek in haar had voortbracht, het bewoog zich omhoog vanuit haar middenrif waar het was losgeraakt door het roffelen van de kwa bangi, waar de navelstreng was doorgesneden door de messcherpe blaaspartijen. Het bereikte haar keel en ze dacht aan haar vader en aan haar aja. Het worstelen in haar hals dreigde haar te verstikken. Ze moest handelen, gehoorzamen, wilde ze niet verschrompelen nog voor ze was opgebloeid.

Amrita haalde diep adem en deed haar mond open. Vierendertig jaar geleden gaven in een binnenweg van Wageningen zilveren tjuria’s om de polsen van een hindoestaans meisje met zwart omrande ogen het ritme aan toen vermiljoenrode lippen kasekoliederen zongen.

donderdag 15 oktober 2009

Re. FW: DOORSTUREN AUB!!!!!

Ik word doodgegooid met kettingbrieven. Niet die schattige briefjes van vroeger die je dapper tien keer overschreef om ze de volgende dag, licht beduimeld, aan je vriendinnetjes te geven. Wat was de clou eigenlijk? Ging het om de vriendschapsbetuiging die er in de briefjes stond, of om het feit dat je de trotse bezitster was van tien (10!) vriendinnen? Want op elk briefje moest er een naam en je moest ze persoonlijk overhandigen!

Nee, de kettingbrieven die ik ontvang zijn e-mails met als titel: Re. FW: DOORSTUREN AUB!!!!! , gevolgd door een eindeloze stroom e-mailadressen. Wanneer ik de moed heb opgebracht om langs al die namen naar beneden te scrollen – wat soms écht wel even kan duren – ontdek ik met enige moeite het onderwerp. Dat kan variëren van een mierzoete vriendschapsbetuiging of een overdenking –  al dan niet doorregen met volledig uit hun verband gerukte bijbelteksten – tot hartverscheurende hulpkreten van Amina uit Botswana of Radhna uit Lahore. Zelfs de tranen van Obama zijn me menigmaal toegestuurd. Al deze mails moet ik doorsturen om de vriendschap tussen mij en de afzender te bevestigen en te bestendigen. Ik moet in ‘slechts 60 seconden maar’ tot tranen toe geroerd zijn door het leed van een meisje in het verre Afrika dat al langer dan acht jaar elk moment kan sterven omdat ze lijdt aan terminale kanker. Wakker moet ik liggen van de mensonterende leefomstandigheden van een mishandelde vrouw in India die onherroepelijk zal sterven als ik niet minstens vijftienmaal de mail doorstuur. Wil ik dat op mijn geweten hebben? Hoe komt het trouwens dat ze nog niet dood is? Misschien door al die anderen die de noodkreet wél doorsturen?
Bij het leed van de wereld dat bij me binnenkomt via het oppermachtige internet mag ik geen vragen stellen. DOORSTUREN AUB!!! schreeuwen de hoofdletters die zich begeleid weten door evenzovele uitroeptekens. BILL GATES STORT EEN DOLLAR VOOR ELKE MAIL DIE VERZONDEN WORDT. Strijk je hand over je hart, aarzel niet!! Pak je muis, make a difference en druk op send!!!!!! Binnen 13 seconden, 7 dagen of  40 uren zal je iets geweldigs overkomen.
Ben je daarentegen harteloos onverschillig, is je hart verhard voor onbekenden waarvan de naam eindigt op .com, .net of .org, pas maar op! Het vreselijkste onheil zal je treffen, je computer zal crashen, je zal je vrienden verliezen of, nog veel erger, al je geld. GEEF, MAIL, SEND OR DIE!!!!
I send this especially for you, Dear claudett.debruin@gmail.com, please pass this on en stuur het vooral naar die dierbare vriendin die deze onzin naar je stuurde, zodat ze weet dat je van haar houdt.

Mijn hand rust op mijn muis, de cursor beweegt richting delete. Ben ik één van de hartelozen, what about Amina in Botswana en Radhna in Lahore, mijn dierbare vrienden die de moeite hebben genomen om de met zorg uitgezochte mail naar mij (en al die anderen) te forwarden? Ben ik straks ook schuldig aan hún onheil?
De twijfel slaat toe: geld kan ik altijd gebruiken. ALTIJD!!!! Een partner zou ook welkom zijn. Stom: als ik die mail van gisteren niet had gedelete, maar zevenmaal had doorgestuurd en daarna op F6 had gedrukt, had ik Zijn Naam kunnen lezen op mijn scherm.
Maar ik verman mezelf en druk op delete waarmee ik in een fractie van een seconde alle vriendschap, geluk en liefde naar de digitale prullenbak verwijs. Angstig hou ik mijn adem in: ben ik nu gedoemd tot een leven van ellende en eenzaamheid?
Lang duurt het niet: ik herinner me dat vanmorgen die leuke man in de boekwinkel naar me heeft gelachen en dat gisteravond mijn aangenomen kleinzoon allerliefst op me heeft gekwijld toen hij zijn mollige handjes om mijn hals sloeg. Copy that.

dinsdag 22 september 2009

Dan Ta Bai

de tijd verstuift
in de sula
als ik
tussen de regels
het gewaagde leven
van Astrid Roemer
zoek
in het vreemde land
van Jhumpa Lahiri
en Brahms
de hangmat wiegt
rode wijn
op mijn pangi
de generator
zwijgt
een aap brult
ver van huis

zondag 13 september 2009

In memoriam: Rudi de Bruin, mijn vader (13 september 1929 - 14 juli 1984)


‘Nafu, nafu, kondreman na ala sey, unu doro baka nanga yu eygi programa, Piki Piki Pley.’ Zo begon mijn vader zijn dagelijks advertentieprogramma op de radio. Op zijn eigen humoristische wijze bracht hij in foutloos Sranan advertentieboodschappen die hij lardeerde met Sarnami, Javaans, Hakka, Saramaccaans en Aucaans en af en toe een Inheemse taal waarvan ik altijd heb vermoed dat hij die ter plekke verzon; kortom alle talen die we in Suriname spreken. Hij had een speciale liefde en interesse voor het Sranan, maar was ook uitmuntend in het Engels en Spaans, hij sprak goed Frans en Papiamentu. Zijn kennis van het Nederlands noem ik natuurlijk ten overvloede. Sommige familieleden verklaarde hem voor gek omdat hij zijn dochters boven de wieg verhaaltjes van Annie M.G. Schmidt voorlas. Hij was een man die zijn talenten uitbuitte, ze geen rust gunde en ze volledig gebruikte. Van zijn talenknobbel vooral liet hij niets onbenut: ik zie nog zo de schriften voor me die hij gebruikte voor zijn Chinese les in Kong Ngie Tong Sang. Het
 was niet makkelijk: a Sneysi ben dangra en!
 
Ik was zeven jaar en we waren met het gezin op vakantie op Stoelmanseiland. Mijn vader was in de kamer in gesprek met een kamermeisje, uiteraard in haar eigen taal. Boos werd er op de deur gebonsd: haar man wilde weten met wie ze stond te praten! Hij verloor bijna zijn kamisa toen bleek dat het Aucaans uit de mond kwam van een roodverbrande man met een ruitjesshort en een bloemetjeshemd. Het kostte mijn vader al zijn overredingskracht om de man ervan te overtuigen dat hij geen Amerikaan, maar gewoon een Surinamer was. Gedurende de rest van ons verblijf week de eilander niet meer van onze zijde: hij werd onze persoonlijke gids en elke avond bezegelden beide mannen hun vriendschap met een koude Parbo dyogo.

Rudolf (Rudi) Harry de Bruin – Dolf voor de familie – werd geboren op 13 september 1929. Als hij in leven was, zou hij dit jaar zijn tachtigste verjaardag vieren. Hij stierf op 14 juli 1984, precies 25 jaar geleden. En voor wie het nog niet weet: het militaire regime heeft meer slachtoffers gemaakt dan alleen die van 8 december ’82. Zoals velen die weigerden hun integriteit prijs te geven, heeft ook mijn vader het moeten afleggen tegen de laffe macht van de dictatuur. Maar een nalatenschap die gebaseerd is op een goede reputatie en op uitzonderlijke prestaties, laat zich niet wegschieten en laat zich de mond niet snoeren.

Zijn professionele loopbaan:
AVROS (Algemene Vereniging Radio Omroep Suriname)
1954 – 1958: omroeper. Elke avond draaide hij Latijns-Amerikaanse muziek die hij voor de luisteraars naar het Nederlands vertaalde. Hij was de eerste persoon die een programma in het Sranan op de radio verzorgde. Voor die tijd een gedurfde stap!

AVROS was als instituut voor haar tijd logischerwijs behoudend. Toen Rudi de Bruin voor  het eerst een programma in het Sranantongo verzorgde via de AVROS, belde de vrouw van psychiater Abrahams sr. naar de studio om onmiddellijk haar lidmaatschap op te zeggen. Ze deed dit uit protest dat het volkstaaltje op de radio werd gebruikt (H. Braam). In zijn Wan monki fri schrijft Dobru (1969:65) hierover: ‘Wij konden het niet hebben dat ons volk ook door de ether werd overladen met koloniale cultuur. Een vreselijk conservatieve boel was dat. Bruma zat in het bestuur. Paard van Troje.’ – (Uit: Jopie Pengel 1916-1970; Hans Breeveld; p. 207)

Uit deze tijd stammen de zo populaire voetbalwega’s, ‘live’ reportages in het Sranan van verzonnen voetbalwedstrijden. Paramaribo zat elke week gekluisterd aan de radio om te luisteren naar de verrichtingen van de jongens van ‘Akapu dyari’, van scheidsrechter Bonkundu en ‘fu syi bal leki bal. Sensi mi ma meki mi nooiti mi syi so bal ete!’

RAPAR (Radio Paramaribo)
1958 – 1965: programmamaker; hoofd van de nieuwsdienst.
Hij hield zich intensief bezig met het Sranan, was lid van het literaire tijdschrift Tongoni onder redactie van René de Rooy, Henny de Ziel en Jan Voorhoeve, publiceerde diverse gedichten en schreef het eerste Sranan kerstverhaal. In een radioprogramma leverde hij ongezouten kritiek op Kans op onweer, de eerste gedichtenbundel van Corly Verlooghen (Rudy Bedacht).

Kans op onweer maakte veel los, al is de receptie in Suriname niet geweest wat de dichter ervan verwacht had. Al vóór de verschijning had hij voor zoveel publiciteit gezorgd, dat eind 1959 een bericht verscheen dat enkele dichters de koppen bij elkaar hadden gestoken om te komen tot een bundel met de titel Kansloos geweerd. De coördinator zou Rudi de Bruin zijn [...]. Hij besprak de bundel voor de radiomicrofoon en de tekst van die bespreking verscheen de dag erna in De Ware Tijd. Zijn kritiek was niet mals: het formaat van het boek vindt hij dat van ‘een leesboekje voor de vierde klas’, hij maakt bezwaar tegen het predikaat ‘Surinaamse’ dat aan het woordje dichter voorafgaat en begrijpt de aanduiding ‘zakelijke poëzie’ niet: ‘ontdaan van alle onechte franjes, blijft er ten slotte slechts een zeer romantisch puberideaal over. Verlooghen spreekt volgens De Bruin de taal van de materialistische generatie die hij ‘op zijn pompeus aangekondigde wereldreizen’ aan het werk heeft gezien. Alleen al in Brussel heeft Verlooghen ‘drie lange maanden lang de universele mens bekeken op de Expo, drie lange maanden [...] Kan hij die universele mens niet evengoed ontdekken bij zijn buurman of bij een boer in Coronie die hij allicht beter begrepen zou hebben en dus niet klakkloos behoefde na te praten?’ Het doet Rudi de Bruin vreemd aan ‘in bijna ieder vers een verweer te lezen tegen de mogelijk op dit werk uit te brengen kritiek’. En hij stoort zich aan de openingsregels: ‘Bedoelt Verlooghen misschien dat Koenders, nu wijlen, of Lichtveld, Trefossa, Rellum en anderen tot het slapend volk behoren of wil hij ons zeggen dat de Surinaamse dichter Corly Verlooghen de “Lindbergh” is van deze tijd?’ Maar hij onderkent wel talent in de bundel. Hij is ervan overtuigd ‘dat Verlooghen in het dichterskoninkrijk een plaats zal kunnen innnemen... de plaats der bescheidenheid...’
(Uit: Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur; Michiel van Kempen, p. 800, 801)
 
 STVS (Surinaamse Televisie Stichting)
1965 – 1975: hoofd van de nieuwdienst
In de straat waren wij één van de eerste gezinnen met een televisie, een enorm bakbeest met een donkerbruine houten kast. Ik was net zes jaar toen elke avond het huis precies om zes uur volliep met frisgewassen buurkinderen in pyjama die op de vloer plaatsnamen om een uurtje naar Yogi Bear, Bugs Bunny of vrouwtje Bezemsteel te kijken. Om half acht begon het journaal (de gasten waren al naar huis) en papa verscheen beeldvullend op de buis met jas en das. Het glas van onze televisie werd brandschoon gehouden, niet omdat we overdreven proper waren, maar omdat wij elke avond pa een kusje gaven. Vóór hij van huis ging, kreeg hij van zijn dochters de opdracht: ‘Papa, je moet lachen hoor!’ Al waren omroepers toen dun gezaaid, vader begreep drommelsgoed dat hij niet uitgebreid kon zitten grijnzen op de televisie. Hij bedacht zo nu en dan een aardig compromis, heel vluchtig raakte hij soms zijn oor aan, of wriemelde met zijn neus. Wnneer hij thuiskwam vroeg hij: ‘Heb je het gezien? Speciaal voor jou gedaan.’

Zijn grootste hobby was zwampvissen, zijn reputatie als ukuman is nog steeds levend. Soms kwam hij zo van het visgat, racete in één van zijn geliefde Volkwagen Kevers (geen gezicht met zijn postuur, maar hij vertikte om in iets anders te rijden) met de hengelstokken nog op de auto naar de studio, haalde een natte kam door zijn zijn ‘vlas’, schoot de bovenste helft van zijn kostuum aan en nam met zijn vriendelijkste glimlach plaats achter de nieuwstafel. De bemodderde laarzen die uit de stinkende vissersbroek staken kwamen gelukkig niet in beeld.
               
Reclamebureau Rudi de Bruin
1975 – 1984: Directeur, correspondent persbureau Reuter
‘Vóór dit land zelfstandig wordt, moet ik zelfstandig zijn.’ Een krachtige uitspraak van de man, die wist dat hij het het op zichzelf kon maken. Op 17 november 1975, een week voor Suriname’s staatkundige onafhankelijkheid, opende hij de deuren van zijn eigen reclamebureau. Het ging hem voor de wind, hij presenteerde reclame in de ruimste zin des woords en hij verzorgde iedere avond het goed beluisterde advertentieprogramma op de radio: Piki Piki Pley, een woord dat hij overigens zelf heeft gemaakt  en dat in de loop der jaren zijn plaats in het Sranan heeft verworven.

‘Oom Rudi’ was een man van het volk. Op een dag liep hij langs Spanhoek Soda Fountain en een zwerver (ja, toen al) schoot hem aan: ‘Oom Rudi, heb je niet een gulle voor je jongen om een broodje te kopen?’
‘Een gulden?,’ vroeg mijn vader, ‘Een broodje kost toch een kwartje?’
De zwerver pareerde dit met de volgende uitspraak: ‘Oom Rudi, je hebt gisteren zelf op tv gezegd dat de kosten van levensonderhoud zijn gestegen.’
Mijn vader moest hier hartelijk om lachen en de man kreeg zijn gulden.

Papa, Dolfie, Oom Rudi, je zal nooit vergeten worden. Je nalatenschap, je integriteit en je gevoel voor humor overschrijden de grenzen van de tijd en halen zonder geweld barrières neer. Elke keer als iemand mij vraagt: ‘Ben je een dochter van?’ kan ik met trots zeggen: ‘Jazeker, ik ben een dochter van Rudi de Bruin.'

zondag 6 september 2009

Over schapen en bokken

Ik heb bokken* ontvangen. U reageert op mijn schrijfsels en ik ontvang ze niet. En dat vindt u niet leuk. Begrijpelijk. Maar het ligt niet aan u of aan Blogger, niet aan Windows, zelfs Telesur kan ik deze keer niet de schuld geven.
Ik schrijf met een onstuitbaar enthousiasme, plaats al die regels in cyberspace en hoop dat iemand het leest en af en toe ook nog een reactie plaatst. Maar ik ben een schaap, onnozel in de grote boze elektronische wereld. Ik huppel achter bits en bytes aan, knabbel hier, graas daar en raak zo de weg kwijt in de grazige, maar o zo uitgebreide weiden van het internet.
Het lijkt zo makkelijk, anderen doen het, zo moeilijk kan het toch niet zijn? Maar het gras van de buurman is altijd groener, malser en het groeit gewoon vanzelf. Zie daar de perceptie van een schaap. Wat het beestje niet weet, is dat iemand dat gras moet planten, dat een Grote Hand regenwolken en zon moet sturen om die malse sprietjes te laten opschieten. Dat er van tijd tot tijd gemaaid en bemest moet worden en soms een hek om het weiland moet, zodat de onnozelen niet wegdartelen en de kans lopen door wolven of door een bok gepakt te worden.
Ziehier mijn hek: uw reacties komen voortaan in mijn mailbox, waarna ik ze (automatisch) onder het bericht plaats. Als u niet weet welk profiel te kiezen in het menu, kies anoniem en zet er uw naam bij. Dan weet dit schaap dat er geen bokken binnenkomen.                                                                                                                
* Voor niet ingewijden: een bok is geen mannetjesgeit, ook al staat het in de dikke Van Dale. In Suriname is een bok een standje, nee, niet wat u denkt, maar een bolwassing, een veeg uit de pan.

dinsdag 1 september 2009

Een nieuwe liefde

Ik heb een nieuwe liefde. Een veel betere partij dan die lummel die ik heb afgedankt, alleen moet ik hem nog leren kennen. Ik moet erachter komen hoe hij in elkaar zit, what makes him tick and what turns him on. En geloof het of niet: dat is af en toe zo vermoeiend dat ik terugverlang naar die ene waarvan ik alle kwalen ken en die ik naar mijn pijpen kon laten dansen.
Mijn nieuwe vlam is jong en verleidelijk en onze verbintenis houdt zoete beloften voor de toekomst in. Het heeft even geduurd voor ik zijn gewoonten onder de knie had. Nu beroer ik hem met zachte aanrakingen op precies de juiste plaatsen en hij reageert meteen. Tevreden constateer ik dat ik ook hem naar mijn hand kan zetten, hij doet wat ík wil. Hij maakt me wakker wanneer ik hem dat opdraag, hij maakt mijn boodschappenlijstjes (nee, de boodschappen moet ik nog wel zelf halen) en hij houdt zeer efficiënt mijn agenda bij.

Nadat ik de afgelopen weken net iets te vaak werd geconfronteerd met telefoonstoringen, hakte ik de knoop door: internet moest er komen op mijn mobiel en wel meteen. Nooit meer zou ik het slachtoffer worden van een communicatiekortsluiting. Stad en land heb ik afgelopen om een USB-kabel voor mijn trouwe Nokia. Overal waren ze nét uitverkocht, mevrouw. De beslissing voor een nieuwe telefoon was snel gemaakt. Mijn zoon was extatisch en ik steeg in zijn achting: zijn moeder was nog maar net een weblog gestart, was op Facebook gegaan, en nu dit?
Hij nam me bij de hand en zweefde met me naar een cell-shop waar we een half uur lang verkeerd werden geïnformeerd door een ongeïnteresseerde dame die net zo goed slippers had kunnen verkopen op de markt. Na veel uitleg en nog een half uur later was ik de trotse bezitter van een telefoon waar ik niets van begreep, de dame ook niet en mijn pinpas nog minder. Maar ik heb doorgezet: het was voor een goed doel. Mijn zoon nam vrijwillig de taak op zich het wonder der techniek gebruiksklaar te maken voor zijn up-to-date moeder die het de volgende dag zowat uit zijn handen moest rukken.

Nog steeds begrijp ik af en toe niets van mijn schat, van mijn stoere touch screen. Maar hij laat zich mijn handelingen welgevallen, ik fluister hem van alles in het oor en hij danst naar mijn pijpen. Slimme jongen, mijn smartphone.

zaterdag 29 augustus 2009

Het was weer mis, Suriname!


Ik heb iets met beauty pageants. Ik vind ze nutteloos en rolbevestigend en toch zit ik elk jaar likkebaardend te wachten op het Miss Suriname Beauty Pageant. 

Drie jaar geleden besloot een jonge, ambitieuze vrouw dat we in dit land iets missten: ze bekeerde zich tot de pageantcultus en verspreidt sindsdien – desnoods met geweld – haar evangelie. Alles en iedereen moet eraan geloven en nu hebben we een Miss Suriname, een Little Miss Suriname en een Miss Teen Suriname. Deze miss moet natuurlijk afgevaardigd worden en haar bestemming wordt bepaald door de hand te steken in een hoge hoed nadat Miss Universe en Miss World er het witte konijn uit hebben gehaald. In keutelige landjes en dubieuze pageants maken deze ambassadeurs volgens de organisatie altijd een ‘goede beurt’.

Op 28 augustus is het weer zover. Ik zit me te verkneukelen voor de televisie, mijn nagels gescherpt, mijn rug gespannen, mijn snorharen gespitst. Wat zal het me dit jaar opleveren? Een deel van het publiek heeft waarschijnlijk nog net de SRD 100,- voor deze vermeende galacompetitie kunnen opbrengen en heeft moeten bezuinigen op zijn outfit. Ik zie in het prestigieuze Marriott Hotel truitjes van de Chinees, spijkerbroeken en afgedragen gymschoenen. Maar ook galajurken aan de tafels van USD 400.-. Deze Zeer Belangrijke Personen moeten wél zelf hun drankjes gaan halen en – net als de minder belangrijke gasten – hun volle blazen ledigen in knalblauwe mobiele toiletten die de organisatie op het terrein heeft geplaatst. Daar zit je dan, je blaas klotsendvol met peperdure vijfsterrenrumcola en de glanzend betegelde Marriott-wc met sensorspoeling gaat aan je neus voorbij. Je chiffon en je pailletten moet je onder je kin hijsen en je VIP-billen neervlijen op een chemisch toilet van nog geen meter in het vierkant. 

Maar goed, je bent gekomen voor de show. Als je je stoel weer hebt kunnen veroveren, valt je op dat de visagiste klaarblijkelijk misverstanden over haar competentie wil voorkomen. Dus bezuinigt ze niet en beschildert de missen hun snoetjes royaal met make-up. Ze vergeet daarbij de rest van hun lichaam, want in de bikinironde verdwijnen de slappe broekjes grotendeels in de misselijke billen met putjes en vlekken. 
De organisatie heeft een avond van ‘glitter and glamour’ beloofd. Ze heeft haar woord gehouden: het satijn van de gepromoveerde bruidsmeisjesjurken die door lokale designers zijn ‘ontworpen’ en waarvan sommigen op opgespoten slagroomtaarten lijken, wedijvert met de zweterige, glimmende gezichten van de missen. 
De vragenronde is doffe ellende. Ligt het aan het intelligentieniveau of zijn het de zenuwen, of ligt het aan het publiek dat balorig de sterren van het Marriott trekt door luid ‘boe’ te roepen? In ieder geval is van de meeste meisjes de harde schijf gecrasht: ze kunnen de uit hun hoofd geleerde antwoorden nauwelijks produceren.
‘Beste contestante, wat zeg jij als ik zeg afval?’
‘Afval’. Ze richt het woord tot het publiek: ‘Goedenavond, afval.’ Er sneuvelen meer sterren.
Zo leer ik dat je ondernemen moet ondernemen, dat je door gezondheid naar de dokter moet gaan en dat Suriname een betere toekomst zal hebben in de toekomst. De plank wordt flink miss geslagen met lidwoorden. Het publiek protesteert. Een boze organisator komt met vlammende ogen op het podium: ze commandeert het publiek te zwijgen als de dames antwoord geven. Waar is het respect voor uzelf, u die uw keiharde SRD’s hebt neergeteld voor een show op niveau? Waar is het respect voor de ministers hier aanwezig, voor de Belangrijke Personen? Waar is het respect voor de meisjes, voor de organisatie die vier maanden lang bloed, zweet en tranen in deze avond heeft gestopt, de organisatie die ik, Farida Soebhan, heb opgericht? Woedend slaat ze zichzelf op en tussen haar borsten, hoe kan men zo negatief zijn, de organisatie heeft zich immers uit de naad gewerkt, hun ballen hebben ze gezweet om de meisjes hun persoonlijke mening over woorden als incest, toerisme en HIV aan te leren.

Mijn nagels sloegen zich in deze rat, deze onverwacht vette prooi. De stompzinnigheid van een beauty pageant is weer bewezen. De organisatie APRA (Angel Public Relations and Administration) had een troep papegaaien de vragen en de antwoorden kunnen leren; zij hadden zonder haperen correct geantwoord. Gelukkig heeft Suriname wél mooie, intelligente vrouwen die slim genoeg zijn om ver weg te blijven van dergelijke contesten waar de nadruk wordt gelegd op de ‘innerlijke schoonheid en intelligentie’.
Volgend jaar kijk ik weer, dit had ik voor geen goud willen missen!

zaterdag 22 augustus 2009

Het geluid van de stilte

Ken je het geluid van de stilte? Nee, niet de stilte die je gedwongen ervaart wanneer je doof bent, dan weet je niet beter. Ook niet de stilte waarnaar je luistert wanneer je in het binnenland van Suriname in je hangmat ligt. Niet de stilte die ontstaat wanneer je iemand een schokkend bericht brengt, die stilte die meestal ruw verbroken wordt door: ‘Wat?’ ‘Met wie? ‘Wanneer?’ Niet die stilte. 
Nee, de stilte die ontstaat wanneer Chinezen van het asfalteringsbedrijf Dalian in hun ontoombare drang de weg waarover ik elke dag rij, van kokers moeten voorzien. Die mooie grijze asfaltlaag waar niets mee aan de hand is, die weg die nooit onder water loopt, moet worden opgesierd met een ondergronds kralensnoer zodat het water Gods niet langer vrijelijk over Zijn akker kan vloeien, maar met behulp van deze uitverkorenen in hemelsblauwe pakken, door stenen ingewanden gedirigeerd wordt. Er zijn graafmachines aangerukt, grote luidruchtige ‘Poclains’, weliswaar van een ander merk, maar ze doen precies hetzelfde. Ze sperren hun vraatzuchtige muilen open zodat ik hun verroestte tanden kan zien en hun belegen adem kan ruiken, ze happen in de stoffige aarde, gulzig hun prooi wegmalend. Als bovenmaatse aardwormen woelen ze de grond om, de rust van pieren en mieren verstorend. In een onbewaakt ogenblik – tijdens de schafttijd van hun dresseurs – vergalopperen ze zich en zijn ze niet meer tevreden met stof en slijk. Nee, ze kunnen geen weerstand bieden aan de kabels, de veelkleurige bami die in de aarde ligt. Hun opengesperde kaken rukken aan verbindingen die op vernuftige wijze toegang bieden tot telefoon en internet. Wanneer het Beest verzadigd is en een grote boer heeft gelaten waar de grond van dreunt, wordt hij afgezadeld en op stal gezet tot de volgende morgen. De laatste woorden, e-mails en werkopdrachten sijpelen weg uit de slagaders die tijdens de moordpartij van het lichaam zijn losgerukt. Nog een paar stuiptrekkingen, een ruis, de laatste flikkering van een modem. Dan: doodse stilte.
Mijn telefoons rinkelen niet, mijn contact met de wereld stopt. Ik ben op mezelf aangewezen, ik en mijn wispelturige mobiel. Even breekt er paniek uit: mijn leven eindigt, niemand kan me bereiken, wat doe ik met de e-mails die zich gaan opstapelen, mijn God wat een ellende, help!
En dan dringt het langzaam tot me door: ze kunnen me niet bereiken, héé, ze kunnen me vandaag (en waarschijnlijk morgen en overmorgen) niet bereiken. Ik kijk naar de computer die mijn leven bestuurt, mijn e-mailprogramma dat erger is dan de ergste baas: geef antwoord, nu! Dat kleine raampje in vrolijke kleurtjes dat als een puberteitspuist plotseling de kop opsteekt: piepoe! iemand buiten mijn territoir wil met me converseren. QWERTYUIOP. (Nee, nu niet. Ben bezig. Zeer druk bezig.) ‘Hoi. Ja-het-gaat-goed-en-met-jou-nee-je-stoort-me-helemaal-niet-ik-deed-net-even-niets.’
Ze kunnen me niet bereiken. Geen telefoon en ik sta op de stoep bij Sociale Zaken. Geen e-mail en ik dring voor in de rij van de gaarkeuken in Bigi Dyari, wat zeg ik, ik trek in december een nummer bij het Leger des Heils voor een pakket.

De Grote Baas van al dat hemelsblauw weet dat ik te laf ben om de telefoon zomaar een keer uit te trekken, dat ik mijn zakelijke marktwaarde afmeet aan het aantal e-mails en telefoontjes dat ik per dag ontvang. Hij heeft ingegrepen en gebruik gemaakt van Zijn onderdanen. Of dacht je soms dat die hemelblauwe overalls hún idee was...
De omnipotente afstandsbediening werd op de graafmachine gericht, mijn lot bestuurd. Play. Hij zag dat Zijn kind een dagje rust nodig had. Fast forward. En dan de stilte, de tijdscheppende stilte. Pause.

Heel stil heb ik mijn mobiel uitgedaan. Toen ben ik dit stukje gaan schrijven. Het ligt nu aan de blauwen die de kokers weer moeten opgraven en aan Telesur en de glasvezelkabel wanneer het op mijn weblog komt. Mijn eerste stukje. Voor nu leg ik me erbij neer en geniet.