dinsdag 22 september 2009

Dan Ta Bai

de tijd verstuift
in de sula
als ik
tussen de regels
het gewaagde leven
van Astrid Roemer
zoek
in het vreemde land
van Jhumpa Lahiri
en Brahms
de hangmat wiegt
rode wijn
op mijn pangi
de generator
zwijgt
een aap brult
ver van huis

zondag 13 september 2009

In memoriam: Rudi de Bruin, mijn vader (13 september 1929 - 14 juli 1984)


‘Nafu, nafu, kondreman na ala sey, unu doro baka nanga yu eygi programa, Piki Piki Pley.’ Zo begon mijn vader zijn dagelijks advertentieprogramma op de radio. Op zijn eigen humoristische wijze bracht hij in foutloos Sranan advertentieboodschappen die hij lardeerde met Sarnami, Javaans, Hakka, Saramaccaans en Aucaans en af en toe een Inheemse taal waarvan ik altijd heb vermoed dat hij die ter plekke verzon; kortom alle talen die we in Suriname spreken. Hij had een speciale liefde en interesse voor het Sranan, maar was ook uitmuntend in het Engels en Spaans, hij sprak goed Frans en Papiamentu. Zijn kennis van het Nederlands noem ik natuurlijk ten overvloede. Sommige familieleden verklaarde hem voor gek omdat hij zijn dochters boven de wieg verhaaltjes van Annie M.G. Schmidt voorlas. Hij was een man die zijn talenten uitbuitte, ze geen rust gunde en ze volledig gebruikte. Van zijn talenknobbel vooral liet hij niets onbenut: ik zie nog zo de schriften voor me die hij gebruikte voor zijn Chinese les in Kong Ngie Tong Sang. Het
 was niet makkelijk: a Sneysi ben dangra en!
 
Ik was zeven jaar en we waren met het gezin op vakantie op Stoelmanseiland. Mijn vader was in de kamer in gesprek met een kamermeisje, uiteraard in haar eigen taal. Boos werd er op de deur gebonsd: haar man wilde weten met wie ze stond te praten! Hij verloor bijna zijn kamisa toen bleek dat het Aucaans uit de mond kwam van een roodverbrande man met een ruitjesshort en een bloemetjeshemd. Het kostte mijn vader al zijn overredingskracht om de man ervan te overtuigen dat hij geen Amerikaan, maar gewoon een Surinamer was. Gedurende de rest van ons verblijf week de eilander niet meer van onze zijde: hij werd onze persoonlijke gids en elke avond bezegelden beide mannen hun vriendschap met een koude Parbo dyogo.

Rudolf (Rudi) Harry de Bruin – Dolf voor de familie – werd geboren op 13 september 1929. Als hij in leven was, zou hij dit jaar zijn tachtigste verjaardag vieren. Hij stierf op 14 juli 1984, precies 25 jaar geleden. En voor wie het nog niet weet: het militaire regime heeft meer slachtoffers gemaakt dan alleen die van 8 december ’82. Zoals velen die weigerden hun integriteit prijs te geven, heeft ook mijn vader het moeten afleggen tegen de laffe macht van de dictatuur. Maar een nalatenschap die gebaseerd is op een goede reputatie en op uitzonderlijke prestaties, laat zich niet wegschieten en laat zich de mond niet snoeren.

Zijn professionele loopbaan:
AVROS (Algemene Vereniging Radio Omroep Suriname)
1954 – 1958: omroeper. Elke avond draaide hij Latijns-Amerikaanse muziek die hij voor de luisteraars naar het Nederlands vertaalde. Hij was de eerste persoon die een programma in het Sranan op de radio verzorgde. Voor die tijd een gedurfde stap!

AVROS was als instituut voor haar tijd logischerwijs behoudend. Toen Rudi de Bruin voor  het eerst een programma in het Sranantongo verzorgde via de AVROS, belde de vrouw van psychiater Abrahams sr. naar de studio om onmiddellijk haar lidmaatschap op te zeggen. Ze deed dit uit protest dat het volkstaaltje op de radio werd gebruikt (H. Braam). In zijn Wan monki fri schrijft Dobru (1969:65) hierover: ‘Wij konden het niet hebben dat ons volk ook door de ether werd overladen met koloniale cultuur. Een vreselijk conservatieve boel was dat. Bruma zat in het bestuur. Paard van Troje.’ – (Uit: Jopie Pengel 1916-1970; Hans Breeveld; p. 207)

Uit deze tijd stammen de zo populaire voetbalwega’s, ‘live’ reportages in het Sranan van verzonnen voetbalwedstrijden. Paramaribo zat elke week gekluisterd aan de radio om te luisteren naar de verrichtingen van de jongens van ‘Akapu dyari’, van scheidsrechter Bonkundu en ‘fu syi bal leki bal. Sensi mi ma meki mi nooiti mi syi so bal ete!’

RAPAR (Radio Paramaribo)
1958 – 1965: programmamaker; hoofd van de nieuwsdienst.
Hij hield zich intensief bezig met het Sranan, was lid van het literaire tijdschrift Tongoni onder redactie van René de Rooy, Henny de Ziel en Jan Voorhoeve, publiceerde diverse gedichten en schreef het eerste Sranan kerstverhaal. In een radioprogramma leverde hij ongezouten kritiek op Kans op onweer, de eerste gedichtenbundel van Corly Verlooghen (Rudy Bedacht).

Kans op onweer maakte veel los, al is de receptie in Suriname niet geweest wat de dichter ervan verwacht had. Al vóór de verschijning had hij voor zoveel publiciteit gezorgd, dat eind 1959 een bericht verscheen dat enkele dichters de koppen bij elkaar hadden gestoken om te komen tot een bundel met de titel Kansloos geweerd. De coördinator zou Rudi de Bruin zijn [...]. Hij besprak de bundel voor de radiomicrofoon en de tekst van die bespreking verscheen de dag erna in De Ware Tijd. Zijn kritiek was niet mals: het formaat van het boek vindt hij dat van ‘een leesboekje voor de vierde klas’, hij maakt bezwaar tegen het predikaat ‘Surinaamse’ dat aan het woordje dichter voorafgaat en begrijpt de aanduiding ‘zakelijke poëzie’ niet: ‘ontdaan van alle onechte franjes, blijft er ten slotte slechts een zeer romantisch puberideaal over. Verlooghen spreekt volgens De Bruin de taal van de materialistische generatie die hij ‘op zijn pompeus aangekondigde wereldreizen’ aan het werk heeft gezien. Alleen al in Brussel heeft Verlooghen ‘drie lange maanden lang de universele mens bekeken op de Expo, drie lange maanden [...] Kan hij die universele mens niet evengoed ontdekken bij zijn buurman of bij een boer in Coronie die hij allicht beter begrepen zou hebben en dus niet klakkloos behoefde na te praten?’ Het doet Rudi de Bruin vreemd aan ‘in bijna ieder vers een verweer te lezen tegen de mogelijk op dit werk uit te brengen kritiek’. En hij stoort zich aan de openingsregels: ‘Bedoelt Verlooghen misschien dat Koenders, nu wijlen, of Lichtveld, Trefossa, Rellum en anderen tot het slapend volk behoren of wil hij ons zeggen dat de Surinaamse dichter Corly Verlooghen de “Lindbergh” is van deze tijd?’ Maar hij onderkent wel talent in de bundel. Hij is ervan overtuigd ‘dat Verlooghen in het dichterskoninkrijk een plaats zal kunnen innnemen... de plaats der bescheidenheid...’
(Uit: Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur; Michiel van Kempen, p. 800, 801)
 
 STVS (Surinaamse Televisie Stichting)
1965 – 1975: hoofd van de nieuwdienst
In de straat waren wij één van de eerste gezinnen met een televisie, een enorm bakbeest met een donkerbruine houten kast. Ik was net zes jaar toen elke avond het huis precies om zes uur volliep met frisgewassen buurkinderen in pyjama die op de vloer plaatsnamen om een uurtje naar Yogi Bear, Bugs Bunny of vrouwtje Bezemsteel te kijken. Om half acht begon het journaal (de gasten waren al naar huis) en papa verscheen beeldvullend op de buis met jas en das. Het glas van onze televisie werd brandschoon gehouden, niet omdat we overdreven proper waren, maar omdat wij elke avond pa een kusje gaven. Vóór hij van huis ging, kreeg hij van zijn dochters de opdracht: ‘Papa, je moet lachen hoor!’ Al waren omroepers toen dun gezaaid, vader begreep drommelsgoed dat hij niet uitgebreid kon zitten grijnzen op de televisie. Hij bedacht zo nu en dan een aardig compromis, heel vluchtig raakte hij soms zijn oor aan, of wriemelde met zijn neus. Wnneer hij thuiskwam vroeg hij: ‘Heb je het gezien? Speciaal voor jou gedaan.’

Zijn grootste hobby was zwampvissen, zijn reputatie als ukuman is nog steeds levend. Soms kwam hij zo van het visgat, racete in één van zijn geliefde Volkwagen Kevers (geen gezicht met zijn postuur, maar hij vertikte om in iets anders te rijden) met de hengelstokken nog op de auto naar de studio, haalde een natte kam door zijn zijn ‘vlas’, schoot de bovenste helft van zijn kostuum aan en nam met zijn vriendelijkste glimlach plaats achter de nieuwstafel. De bemodderde laarzen die uit de stinkende vissersbroek staken kwamen gelukkig niet in beeld.
               
Reclamebureau Rudi de Bruin
1975 – 1984: Directeur, correspondent persbureau Reuter
‘Vóór dit land zelfstandig wordt, moet ik zelfstandig zijn.’ Een krachtige uitspraak van de man, die wist dat hij het het op zichzelf kon maken. Op 17 november 1975, een week voor Suriname’s staatkundige onafhankelijkheid, opende hij de deuren van zijn eigen reclamebureau. Het ging hem voor de wind, hij presenteerde reclame in de ruimste zin des woords en hij verzorgde iedere avond het goed beluisterde advertentieprogramma op de radio: Piki Piki Pley, een woord dat hij overigens zelf heeft gemaakt  en dat in de loop der jaren zijn plaats in het Sranan heeft verworven.

‘Oom Rudi’ was een man van het volk. Op een dag liep hij langs Spanhoek Soda Fountain en een zwerver (ja, toen al) schoot hem aan: ‘Oom Rudi, heb je niet een gulle voor je jongen om een broodje te kopen?’
‘Een gulden?,’ vroeg mijn vader, ‘Een broodje kost toch een kwartje?’
De zwerver pareerde dit met de volgende uitspraak: ‘Oom Rudi, je hebt gisteren zelf op tv gezegd dat de kosten van levensonderhoud zijn gestegen.’
Mijn vader moest hier hartelijk om lachen en de man kreeg zijn gulden.

Papa, Dolfie, Oom Rudi, je zal nooit vergeten worden. Je nalatenschap, je integriteit en je gevoel voor humor overschrijden de grenzen van de tijd en halen zonder geweld barrières neer. Elke keer als iemand mij vraagt: ‘Ben je een dochter van?’ kan ik met trots zeggen: ‘Jazeker, ik ben een dochter van Rudi de Bruin.'

zondag 6 september 2009

Over schapen en bokken

Ik heb bokken* ontvangen. U reageert op mijn schrijfsels en ik ontvang ze niet. En dat vindt u niet leuk. Begrijpelijk. Maar het ligt niet aan u of aan Blogger, niet aan Windows, zelfs Telesur kan ik deze keer niet de schuld geven.
Ik schrijf met een onstuitbaar enthousiasme, plaats al die regels in cyberspace en hoop dat iemand het leest en af en toe ook nog een reactie plaatst. Maar ik ben een schaap, onnozel in de grote boze elektronische wereld. Ik huppel achter bits en bytes aan, knabbel hier, graas daar en raak zo de weg kwijt in de grazige, maar o zo uitgebreide weiden van het internet.
Het lijkt zo makkelijk, anderen doen het, zo moeilijk kan het toch niet zijn? Maar het gras van de buurman is altijd groener, malser en het groeit gewoon vanzelf. Zie daar de perceptie van een schaap. Wat het beestje niet weet, is dat iemand dat gras moet planten, dat een Grote Hand regenwolken en zon moet sturen om die malse sprietjes te laten opschieten. Dat er van tijd tot tijd gemaaid en bemest moet worden en soms een hek om het weiland moet, zodat de onnozelen niet wegdartelen en de kans lopen door wolven of door een bok gepakt te worden.
Ziehier mijn hek: uw reacties komen voortaan in mijn mailbox, waarna ik ze (automatisch) onder het bericht plaats. Als u niet weet welk profiel te kiezen in het menu, kies anoniem en zet er uw naam bij. Dan weet dit schaap dat er geen bokken binnenkomen.                                                                                                                
* Voor niet ingewijden: een bok is geen mannetjesgeit, ook al staat het in de dikke Van Dale. In Suriname is een bok een standje, nee, niet wat u denkt, maar een bolwassing, een veeg uit de pan.

dinsdag 1 september 2009

Een nieuwe liefde

Ik heb een nieuwe liefde. Een veel betere partij dan die lummel die ik heb afgedankt, alleen moet ik hem nog leren kennen. Ik moet erachter komen hoe hij in elkaar zit, what makes him tick and what turns him on. En geloof het of niet: dat is af en toe zo vermoeiend dat ik terugverlang naar die ene waarvan ik alle kwalen ken en die ik naar mijn pijpen kon laten dansen.
Mijn nieuwe vlam is jong en verleidelijk en onze verbintenis houdt zoete beloften voor de toekomst in. Het heeft even geduurd voor ik zijn gewoonten onder de knie had. Nu beroer ik hem met zachte aanrakingen op precies de juiste plaatsen en hij reageert meteen. Tevreden constateer ik dat ik ook hem naar mijn hand kan zetten, hij doet wat ík wil. Hij maakt me wakker wanneer ik hem dat opdraag, hij maakt mijn boodschappenlijstjes (nee, de boodschappen moet ik nog wel zelf halen) en hij houdt zeer efficiënt mijn agenda bij.

Nadat ik de afgelopen weken net iets te vaak werd geconfronteerd met telefoonstoringen, hakte ik de knoop door: internet moest er komen op mijn mobiel en wel meteen. Nooit meer zou ik het slachtoffer worden van een communicatiekortsluiting. Stad en land heb ik afgelopen om een USB-kabel voor mijn trouwe Nokia. Overal waren ze nét uitverkocht, mevrouw. De beslissing voor een nieuwe telefoon was snel gemaakt. Mijn zoon was extatisch en ik steeg in zijn achting: zijn moeder was nog maar net een weblog gestart, was op Facebook gegaan, en nu dit?
Hij nam me bij de hand en zweefde met me naar een cell-shop waar we een half uur lang verkeerd werden geïnformeerd door een ongeïnteresseerde dame die net zo goed slippers had kunnen verkopen op de markt. Na veel uitleg en nog een half uur later was ik de trotse bezitter van een telefoon waar ik niets van begreep, de dame ook niet en mijn pinpas nog minder. Maar ik heb doorgezet: het was voor een goed doel. Mijn zoon nam vrijwillig de taak op zich het wonder der techniek gebruiksklaar te maken voor zijn up-to-date moeder die het de volgende dag zowat uit zijn handen moest rukken.

Nog steeds begrijp ik af en toe niets van mijn schat, van mijn stoere touch screen. Maar hij laat zich mijn handelingen welgevallen, ik fluister hem van alles in het oor en hij danst naar mijn pijpen. Slimme jongen, mijn smartphone.