donderdag 26 november 2009

Srefidensi

Waarover schrijf je op de dag waarop Suriname haar vierendertigste verjaardag herdenkt? Bij ons staat een jaardag voor feest, muziek, poku. Met een hindoestaanse vriendin keek ik vandaag naar de dvd van Lieve Hugo: ‘Iko, King of Kaseko’ en ze vertelde me het verhaal van haar breuk met de hokjesgeest. 
Ze heet Amrita en ze wilde vrij zijn. Vrij om te doen en te laten. Ze woonde in de polders van Wageningen met links en rechts van haar muren die ze niet kon zien, maar die generaties lang haar familie omringden. Wanden, hoog opgetrokken uit regels en tradities, angsten en vooroordelen. Als ze haar verlangens omhoog richtte op zoek naar een prikkel voor haar gedachten, kon ze slechts smalle reepjes van die andere wereld zien tussen de eeltige handen van haar vader, die zich beschermend boven haar uitstrekten. Zijn stevige handen zaten verankerd in de knokige, gerimpelde greep van haar aja. Soms – wanneer haar vader de hunkering zag in de ogen van zijn geliefde dochter – spreidde hij zijn vingers en ervoer ze voor één vergankelijk moment de mysteries van dat andere Suriname. Maar voor het goed tot haar kon doordringen versterkte de greep van aja zich, en sloten haar vaders vingers zich onverbiddelijk aaneen tot een ondoordringbaar plafond.
Amrita wilde vrij zijn om in haar fantasie te reizen. Wanneer ze met haar moeder en haar aji naar een trouwfeest ging en ze haar glanzendrode sari om zich heen wikkelde, werd ze Sita en zong ze voor haar geliefde Ram. Met een natte kam maakte ze een kaarsrechte scheiding in haar haar en zette haar ogen zwaar aan met kohl. Ze draaide cirkels met haar polsen zodat tientallen zilveren tjuria’s rinkelend de toonhoogte aangaven wanneer haar lippen – rood van het vermiljoen van haar moeder – parelend Indiase liefdesliederen zongen.

Ze had zich neergelegd bij haar leven in de polder. Totdat ze Lesley leerde kennen. Die creoolse jongen die in de vakantie van ’75 in Wageningen kwam om een hele week bij haar buurjongen te logeren, bracht haar in de war. Hij bleef in het huis van Prekash alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Ze had gehoord dat ze in een internaat in Paramaribo woonden. Prekash had zijn vriend meegenomen naar huis, en zo te zien vond zijn moeder het goed. Tenminste, toen ze uit de bus stapten en hun weekendtassen op de grond gooiden, stond Prekash’ moeder bij de poort en ze deed gewoon. Er was ook geen aja die haar streng terechtwees, want ze woonde alleen. Nee, Prekash moeder deed de poort open, gaf hem een hand, zei ‘Welkom.’ en daarna ‘Lusten jullie roti?’ en ging toen naar haar werk en liet ze alleen.
Lesley en Prekash draaiden de knop van de radio helemaal naar rechts. Ze luisterden nooit naar hindoestaanse muziek, alleen naar soul en disco maar het meest naar muziek die Amrita in de polders nooit hoorde. ‘Okro supu moy taya brafu, dati den jongens lobi.’ De jongens zaten op de schutting, zongen luidkeels mee en schaterden het meer dan eens uit. Lesley sprong bovenop de schutting, hield zijn handen boven zijn hoofd en draaide met zijn heupen: ‘Geef me een beetje van dat ding.’
De muziek baande zich een weg door het fort dat rond Amrita was opgetrokken. Het ritme van de kaseko verpulverde de muren van haar vesting, sloeg bressen in de steunpilaren en glipte ongezien tussen de vingers van haar vader naar binnen. Ze besefte dat gevangen had gezeten. Ze wist ook dat ze alleen in haar gedachten kon ontsnappen. Gretig nam ze het ritme van de apinti in zich op en adopteerde ze de dwingende de stem van zanger die haar ‘een beetje van dat ding’ vroeg. Ze besloot hem alles te geven. Met haar ogen dicht liet ze de trompetten aanzwellen in haar geest tot de koperen klanken haar vulden met het warme ritme en haar heupen tot bewegen zetten. Diezelfde heupen die – gehuld in met goudomrande zijde – haar voeten elke week aanstuurden de kathak te dansen.
De muren om haar sneuvelden, ze vielen uiteen. Amrita danste in het stof. Ze legde haar rode sari af en koos voor een pangi met dezelfde kleur. Haar verlangen wond de lap strak om haar heupen en haar bewegingen deden de roodgeruite heupdoek golven. Ze had het ritme toegestaan haar op te winden en de begeerte stroomde door haar lichaam. Maar wat is begeerte als het nergens op gericht is? Dus kneep ze haar ogen nog steviger dicht en concentreerde zich op de donkere lippen van Lesley. Ze beeldde zich het ritme van zijn heupen in, hoe hij zou ruiken wanneer hij zweette. Ze voelde de vrucht die de muziek in haar had voortbracht, het bewoog zich omhoog vanuit haar middenrif waar het was losgeraakt door het roffelen van de kwa bangi, waar de navelstreng was doorgesneden door de messcherpe blaaspartijen. Het bereikte haar keel en ze dacht aan haar vader en aan haar aja. Het worstelen in haar hals dreigde haar te verstikken. Ze moest handelen, gehoorzamen, wilde ze niet verschrompelen nog voor ze was opgebloeid.

Amrita haalde diep adem en deed haar mond open. Vierendertig jaar geleden gaven in een binnenweg van Wageningen zilveren tjuria’s om de polsen van een hindoestaans meisje met zwart omrande ogen het ritme aan toen vermiljoenrode lippen kasekoliederen zongen.